‘Het meest intieme is ook het meest universele’

Afdrukken

kleuren 12Een goddelijke vonk is de kern van ons menszijn, aldus menig mystieke schrijver. “Je moet dat niet al te letterlijk nemen, maar ook niet al te fictief”, zegt filosofe Joyce Pijnenburg (33). “Metafysische theorieën zijn betekenisvolle metaforen: verbeelding van iets dat zonder beelden onbeschrijfbaar is. Ze geven te denken over het onvatbare in onszelf en in de wereld.” Tweede deel uit een serie interviews met ‘Jonge Denkers’, door Theo van de Kerkhof voor Volzin magazine.

 

 

Denken is misschien wel de hoogste manifestatie van voelen”, zegt Joyce Pijnenburg. Het is niet de enige schijntegenstelling die tijdens het gesprek bij haar thuis in AmsterdamNoord aan de orde komt. Joyce Pijnenburg (33) is filosofe, gespecialiseerd in de hermetische filosofie. Ze bereidt een proefschrift voor over de vroegmoderne filosoof Giordano Bruno (1548-1600). Ze geeft lezingen en cursussen over onder meer mystieke filosofie en gnostiek. Tegelijk bouwt ze aan haar filosofische praktijk, waar ze mensen ontvangt met dilemma’s, zingevingsvragen en andere kwesties. “Mijn hele leven voer ik eigenlijk al gesprekken over de zin van het leven. Over hoe praktische dingen zich verhouden tot iets groters.”

Iets groters?

“Ja, noem het het Ene, het absolute, het transcendente, de Ander of God. Al heeft dat laatste woord niet mijn voorkeur. Bij God denk je toch snel aan de man met de witte baard op een wolk. Net zoals in het woord geloof direct een hele traditioneel religieuze voorstellingswereld meeresoneert. Maar waar het in zo’n voorstellingswereld om draait, dat houdt mij wel intens bezig.”

En dat ‘grotere’ raakt aan het praktische leven?

“In mijn studie liep ik tegen metafysische theorieën aan uit de periode van Oudheid tot de Renaissance. Theorieën over het Ene dat als het ware óverstroomt en zich uitstort in een veelheid, waardoor onze wereld ontstaat. Ik voelde me tot die platoonse en gnostische ideeën aangetrokken zonder te weten wat ze precies met mijzelf te maken hadden. Maar op den duur had ik de ervaring dat die problematiek van eenheid en veelheid wel degelijk ook over mijzelf ging en alles te maken had met mijn levensvraag ‘wie ben ik?’”

Wat ontdekte je dan?

“Niet een concreet of afgerond antwoord dat veel zekerheid biedt, maar wel een antwoord dat voor mij volstaat. Zoals het Ene dat overstroomt, zo is er in mij een verlangen om mijzelf te manifesteren, buiten mezelf te treden en daarmee iets neer te zetten. In het maken van iets kun je helemaal opgaan. Je treedt dan even buiten de tijd en valt in het universele. Als ik bijvoorbeeld intensief aan het schrijven ben, ga ik op in iets buiten mij, iets groters. Mijn scheppen lijkt te raken aan een groter scheppen. Niet ‘ik schrijf’, maar ‘Het schrijft in mij’. De vreugde van dat scheppen ervaar ik als een soort hartslag van de werkelijkheid. Die vreugde zie ik overal terugkeren. In mijn eigen creativiteit, in mijn vrienden, maar ook in de puppy van de buren.

Ik las pas een mooi kort verhaal van Louis Couperus, De vonk. Dat verhaal gaat over momenten uit zijn leven waarop hij een grote vreugde ervoer. Couperus associeert dat met een vonk. Als kind is de vonk er veelvuldig: “Er was een glimlach zacht in mij, als een vonk die altijd glimpte.” Als hij weggaat uit Indië, is de vonk er een tijd helemaal niet. Maar later ontdekt hij de literatuur en is de vonk weer terug.

Interessant is dat hij die vreugde ‘vonk’ noemt, want gnostische bronnen uit de tweede en derde eeuw na Christus beschrijven de menselijke kern ook in termen van licht. Volgens die bronnen moet je die vonk herkennen als je goddelijke oorsprong. Ze moet de weg naar dat goddelijke terugvinden.”

Herken je die goddelijke vonk in jezelf?

“Je moet het niet al te letterlijk opvatten, maar ook niet al te fictief. Ik zeg niet dat het zogenaamde absolute Ene waar de wisselvallige veelheid uit voortvloeit ook letterlijk bestaat zoals bijvoorbeeld gnostische theorieën dat beschrijven. Of dat er werkelijk een goddelijke vonk is die haar weg terug moet vinden. Wat ik wel kan zeggen is dat ik die diepe vreugde die ik associeer met scheppen ervaren heb. Ik probeer met mijn denken dicht bij de ervaring te blijven. Het punt is: als je dat doet, stuit je juist in de ervaring op iets onvatbaars. Ik ben wat ik ben en tegelijk ben ik ‘meer’ dan ik ben.

Metafysische theorieën verbeelden vaak dat ‘meer’. Ik zie die theorieën als betekenisvolle metaforen: verbeelding van iets dat zonder beelden onbeschrijfbaar is. Daarmee zeg ik dus ook weer niet dat het alleen maar projecties zijn of fantasieën. Die metaforen geven te denken over het onvatbare in onszelf en in de wereld.”

“Ik heb een reumatische aandoening en moet daarom veel bewegen. Dat heeft me goed geholpen. Op een ochtend werd ik wakker zonder pijn. Ik ervoer dat als een enorme bevrijding, alsof ik uit mijn materiële schulp gezogen werd, een grotere werkelijkheid in. Ik had me nooit eerder zo vrij gevoeld. Het was meer dan de ervaring van een overwinning op een fysieke beperking. Dat was het natuurlijk ook. Maar het wierp tegelijk een nieuw licht op die vraag ‘wie ben ik?’ Die ervaren vrijheid, dat ben ik ook. Ik denk dat religieuze verlossingstheorieën over dit soort fundamentele ervaringen van bevrijding gaan.”

“Mijn proefschrift gaat over Giordano Bruno, de vroegmoderne denker en dominicaan die door de kerk veroordeeld is en op de brandstapel gebracht. In zijn werk staat de paradox centraal. Hij beschouwde ziel en materie als verschillende perspectieven op de ene werkelijkheid, twee zijdes van dezelfde medaille. Zelfs een steen heeft in deze visie een vorm van bewustzijn. Zulke tegengestelden impliceren elkaar. Zo is volgens mij ook het individuele op een bepaalde manier de uitdrukking van het alomvattende. Het meest intieme is tegelijk het meest universele.”

Kun je een voorbeeld geven?

“Ik noemde al de vreugde als persoonlijke ervaring en als scheppingsbeginsel. Maar je kunt ook aan verliefdheid denken. In zijn Symposion beschrijft Plato de ladder van de liefde. In de verliefdheid worden we in eerste instantie aangetrokken tot de schoonheid van de geliefde, schoonheid van lichaam en ziel, en dat opent ons de ogen voor een meer algemene uitdrukking van schoonheid, die Plato associeert met de stad en de wetten; en uiteindelijk zien we de schoonheid als zodanig. Zo heeft de persoonlijke liefde een kern van en beweging naar iets universeels, dat Plato het goede, schone en ware noemt.”

Het persoonlijke en algemene moet je dus in relatie tot elkaar zien.

“Ja. Als je het persoonlijke tegelijk als iets universeels erkent, dan kun je het eigene ook niet meer puur egocentrisch benaderen. De maatschappij is nu heel individualistisch, maar dat heeft volgens mij niet per se alleen maar egocentrische gevolgen. Bij individualisering denk je al snel aan cultivering van het afgezonderde ik. Zulke cultivering ontaardt makkelijk in idolatrie, verafgoding van een beperkt beeld van het ‘ik’. Ik zie dat als geestelijke armoede, want het is een ontkenning van dat ‘meer’ dat we ook zijn en dat we bijvoorbeeld ervaren in liefde, of als we iets maken. Maar je kunt de hedendaagse nadruk op het individu ook positief duiden en zien als een gelegenheid tot ‘meer van jezelf worden’, ofwel ervaren dat je méér bent dan alleen het beeld dat je tot nu toe van jezelf hebt opgebouwd. Aandacht voor het individu schept de mogelijkheid om te ervaren dat het jasje van dat opgebouwde ‘ik’ nogal strak zit. Globalisering en het internet dwingen ook op verschillende manieren een niet-egocentrische individualiteit af, een nieuwe vorm van gezamenlijkheid. Dat is een boeiend gegeven van onze tijd.”

Maar is er in de moderne cultuur wel plaats voor een universeel beginsel? Is de moderniteit niet juist de ontkenning van een mensoverstijgend perspectief: Wij mensen maken wel zin, maar deep down weten we eigenlijk wel, dat er geen zin bestaat? Als er al een beginsel is dat de werkelijkheid beheerst dan is het chaos en strijd, zoals Nietzsche leert.

“Zo kun je over moderniteit denken, maar volgens mij is dat niet de kern. Wat er in de overgang naar de moderniteit – die volgens mij al inzette in de dertiende eeuw – gebeurde is dat de metafysische zekerheden op losse schroeven kwamen te staan. Niet zozeer dat het bestaan van God regelrecht ontkend werd, maar de mogelijkheid dat God niets met ons te maken had drong zich op. Het is eerder het getroffen worden door deze onzekerheid, door een principieel niet-weten ten aanzien van God of de oergrond van alle werkelijkheid, dat het moderne denken kenmerkt. Ontkenning, nihilisme, kán een antwoord zijn op dit niet-weten. Mijn persoonlijke antwoord op ervaringsniveau is geen nihilistische ontkenning van een diepere zin, maar ik geloof niet dat die zin zich tot een theorie laat maken.”

In je filosofische praktijk help je cliënten met levensvragen. Spelen jouw persoonlijke ideeën over het Ene en het vele een rol in die gesprekken?

“Meestal juist niet. Ik volg een filosofische methode, waarbij mijn eigen ideeën in principe niet ingebracht worden. In feite heeft ieder mens meer of minder bewust een eigen theorie of wereldbeeld. In een filosofisch consult halen we die eigen theorie naar boven. Vaak is de manier van denken op het moment van een conflict of dilemma óf te star óf te chaotisch. In het ene geval onderzoeken we of er versoepeling mogelijk is, in het andere of we meer orde kunnen scheppen.

Mensen komen vaak met een specifieke vraag, bijvoorbeeld omtrent een crisis in hun relatie of carrière. Of wat bij dertigers nogal eens speelt: ze hebben een enorme keuzevrijheid en toch voelen ze zich vastzitten en onvrij. In een filosofisch gesprek kun je dan het idee van vrijheid onderzoeken. Dan komen al snel verschillende filosofische voorstellingen van vrijheid in het gesprek. Denk je bij vrijheid aan: alles kunnen kiezen, alle opties open, vrij zijn van? Of kan vrijheid ook betekenen: je in vrijheid tot iets bepalen, vrijheid tot?

In een filosofische praktijk gaat het om het verhelderen van kwesties op het niveau van de gedachtewereld. Vaak zijn er in het dagelijks leven conflicten tussen hoe je denkt dat de wereld in elkaar zit en wat er feitelijk gebeurt. Het filosofisch gesprek is minder navelstaarderig dan veel psychotherapie. Het gaat in de eerste plaats over je wereldbeeld en niet over je zelfbeeld.”

“Ja, religies zouden wel iets kunnen leren van een meer vragende methode. Onzekerheid is een functie van het bestaan. Je met die onzekerheid inlaten biedt misschien meer perspectief dan het aanhangen van stellige overtuigingen. Ook binnen de kerken zouden de vragen uit het alledaagse leven meer centraal mogen staan. Daar beginnen de antwoorden: in de ervaring van het moment. Bottum up in plaats van top down. Ook als het over ‘het Grote’ gaat moet je bij het kleine beginnen.”

Bron: Volzin, magazine voor religie en samenleving